Na dertien jaar ballingschap reizen Rama, Sita en Lakshmana naar het zuiden langs de oevers van de rivier Godavari, waar ze huisjes bouwen en van het land leven. In het Panchavati-bos worden ze bezocht door een rakshasi genaamd Shurpanakha, de zus van Ravana. Ze probeert de broers te verleiden en probeert, na een mislukking, Sita te vermoorden. Lakshmana houdt haar tegen door haar neus en oren af te snijden. Als ze dit hoort, organiseren haar broers Khara en Dushan een aanval op de prinsen. Rama verslaat Khara en zijn raskshasas. Wanneer het nieuws van deze gebeurtenissen Ravana bereikt, besluit hij Rama te vernietigen door Sita te vangen met behulp van de rakshasa Maricha. Maricha, in de vorm van een gouden hert, trekt de aandacht van Sita. Verleid door de schoonheid van het hert, smeekt Sita Rama om hem te vangen. Rama, zich ervan bewust dat dit de truc van de demonen is, kan Sita niet van haar verlangen weerhouden en jaagt het hert het bos in, waarbij ze Sita onder Lakshmana's hoede laat. Na enige tijd hoort Sita Rama roepen; bang voor zijn leven staat ze erop dat Lakshmana hem te hulp schiet.